LO in Beweging

Het 'waarom' achter de nieuwe beweegzaal ALO Amsterdam

De visie van de ALO op het sport-en beweegonderwijs

19 feb 2021 09:26 | LO in Beweging

In november openden we op de ALO Amsterdam een nieuwe zaal voor het bewegingsonderwijs, gestoeld op de grondvormen van bewegen. De nieuwe zaal werd enthousiast opgepakt in de media.

Op het nieuwsbericht over de nieuwe zaal eind 2020 kwam een kritische reactie van KVLO-onderzoeker Jo Lucassen. Enerzijds was de ALO blij met een ander geluid, dat kan een waardevolle discussie openen. Anderzijds waren we wat teleurgesteld. Het lijkt erop dat de auteur zich niet verdiept heeft in het totstandkomen van de zaal of het ontwerpproces. Ook won hij geen informatie in bij betrokken docenten.

ALO-visie op het bewegingsonderwijs

Dat laatste zetten we graag gelijk even uiteen: de ALO Amsterdam heeft als speerpunt het breed motorisch ontwikkelen van kinderen tot jong volwassenen in de leeftijd van 4-21 jaar. We kijken daarbij naar de bewegingslessen die scholen in het primair onderwijs (PO) en voortgezet onderwijs (VO) aanbieden.

Ter ondersteuning gebruiken we de leerlijnen uit het basisdocument, de beweeguitdagingen van curriculum.nu, de grondvormen van bewegen en diverse methodisch-didactische literatuur gekoppeld aan praktijkdomeinen. Het boek van het Athletic Skills Model (ASM) is daarbij ook een ondersteunende bron die wij inzetten om het ‘beter leren bewegen’ te onderwijzen. En zo gebruiken we ook de nieuwe zaal als middel om onze studenten en het werkveld kritisch over dit speerpunt van breed motorisch ontwikkelen te laten nadenken.

De ALO leert studenten hoe ze de leeropbrengst specifiek op motorisch vlak bij hun leerlingen zichtbaar maken en borgen. Dat doen we in een 4-jarig curriculum met logische opbouw op het gebied van motorisch leren vanuit verschillende invalshoeken. Dit curriculum gebruiken we sinds 3 à 4 jaar. Telkens dagen we onze studenten uit om de werkwijze van het constructive alignment te hanteren:

  1. Eerst leerdoelen formuleren.
  2. Dan de evaluatiemethode vaststellen.
  3. Daarna pas de les ontwerpen.

Wat hierin opvalt is dat veel studenten (en ook docenten) direct starten met nummer 3, het vullen van de lesinhoud. Terwijl het kritische denken over een goed uitgedacht beweegaanbod op de langere termijn juist in nummer 1 en 2 besloten zit.

Het gedachtegoed van ASM is een ondersteunend middel om tot creatieve lessen te komen, geborgd in een meerjarig studieprogramma. Zo leren studenten in de volle breedte om de grondvormen van bewegen toe te passen in creatieve, plezierige en gevarieerde lessen op ieders niveau. Dat gezegd hebbende gaan we graag vanuit onze visie en ervaringen van afgelopen jaren in op de drie hoofdaannames van de auteur in het artikel van de KVLO.

Aanname 1: Het huidige bewegingsonderwijs biedt kinderen weinig variatie en leert ze weinig verschillende bewegingen.

Als 100% van de docenten LO alle leerlijnen volwaardig uitwerken en evenwichtig in tijd en prioriteit evalueren, dan is de variatie in het aanbod al een stuk hoger. Maar de ervaring leert dat voor sommige collega’s de verhouding tussen die leerlijnen of de intensiteit van ‘lerend aanbieden’ heel variabel is. Kinderen worden daardoor op de brede motorische ontwikkeling onderprikkeld.

Wij willen dat onze studenten de variatie zien waarmee je alle grondvormen van bewegen kunt aanbieden, uitgaande van een langere termijnvisie met daarin heldere doelstellingen per grondvorm en leerlijn. We prikkelen creativiteit vanuit vaststaande activiteiten en doelsporten die al op de stageschool gelden én we bieden de hele breedte van een Basic Movement Skill (BMS) of grondvorm aan. Zo komen onze studenten tot andere lessen, die van henzelf zijn en die ze altijd kunnen verantwoorden vanuit de doelstellingen en niet direct vanuit de activiteit zelf.

We krijgen daarop kritische reacties, want het lijkt soms te botsen met bestaande plannen. Toch ontvangen we ook veel positieve reacties uit het werkveld. Zelf hopen we dat het gesprek tussen student en werkplekbegeleider een lerend gesprek is over de doelen, evaluatie en uitwerking van lessen. Dat moet volgens ons leidend zijn.

Aanname 2: teveel oriëntatie vanuit het bewegingsonderwijs op bestaande sport

Wij zien in het onderwijs dat de bewegingslessen relatief snel buigen richting wedstrijdsport. Dat doet echter geen recht aan het gemiddelde niveau van een onderwijsklas. Al te vaak duwen gymdocenten kinderen in een mal van de volwassenensport. Wij vinden het wenselijker om vanuit lagere klassen te variëren met aangepaste sportspelen, die passen bij de leeftijd van leerlingen. Zo maken we het voor meer leerlingen diverser, aantrekkelijker en lerend.

Een wedstrijdvariant van een spel is niet in het belang van de individuele, leerplichtige leerling die geen affiniteit heeft met die sport. En andersom; iemand die op turnen zit, vindt een turnles op school niet per se plezierig, omdat het niveau van klasgenoten waarschijnlijk veel lager ligt dan op de vereniging. Wij kiezen voor het meest lerende effect, passend bij de beginsituatie van de individuele leerling. Hierbij maken we bewuste keuzes in het onderwijsontwerp vanuit de pedagogische opdracht die wij als docenten hebben.

Aanname 3: Bewegingsonderwijs daagt leerlingen en leerkrachten te weinig uit tot een creatieve aanpak.

Zoals eerder gezegd, de volgorde van het lesontwerp is ons grootste speerpunt bij het opleiden van studenten. Als onze studenten kritisch ontwerpen vanuit goed geformuleerde doelen van langere naar kortere termijn onderwijs, dan zien wij dat ze tot een andere invulling van lessen komen dan wanneer zij direct de kolom methodiek/lesinhouden vullen. Creativiteit is hier dus een gevolg van de didactische cyclus, niet een losstaand doel op zich.

De auteur geeft zelf aan dat er docenten zijn die niet veel verder kijken dan wat er in de basisdocumenten staat. Wij denken daarom dat het didactisch handelen heel belangrijk is om aan te leren; jezelf steeds kritisch bevragen en opnieuw uitvinden (constructive alignment). Door dit mee te geven aan onze studenten ontwerpen zij creatievere lessen en zien ze dwarsverbindingen die ze anders niet of nog niet zouden zien.

Tot slot

Wij zien tijdens onze bezoeken op de werkplek regelmatig mooie, lerende gesprekken tussen student en begeleider. We zien soms ook programma’s op de werkplek waarin studenten moeilijk ruimte vinden om zelf na te denken over doelen, evaluatie en lesinhoud. Dat leidt wel eens tot miscommunicatie in de verwachtingen.

Eenmaal in gesprek blijkt vaak dat we hetzelfde nastreven. En misschien is dat nu ook wel het geval; miscommunicatie. Niet overal hoeven nieuwe zalen te komen. Ook voor ons is deze nieuwe zaal geen voorwaarde om tot creativiteit te komen. Ook met kleine aanpassingen aan wanden en vloeren kun je al waardevolle toevoegingen doen: het vergroten van het gebied waarin je beweegt of waarop je mikt.

Als ALO Amsterdam willen we studenten en bezoekers van onze zaal prikkelen tot lerende lessen, waardoor ieder kind het plezier in bewegen ontdekt. Wij willen als opleiding toonaangevend zijn en voorop lopen bij het doorontwikkelen van beweegruimtes; binnen en buiten.

Iedereen is welkom om vragen te stellen of op afspraak langs te komen om zelf een beeld te vormen. Hopelijk hebben we met deze reactie onze beweegredenen duidelijker gemaakt en kunnen we de dialoog, zij het ietwat verlaat, alsnog voeren op basis van een vollediger beeld. Daarom deze vraag aan de KVLO: gaan jullie met ons in gesprek?

Klaas Boomars, docent ALO Amsterdam

k.a.boomars@hva.nl