LO in Beweging

Een leven lang bewegen begint met plezier in de gymles

13 jul 2023 10:01 | Urban Vitality

Uit onderzoek blijkt dat plezier in bewegen een belangrijke voorwaarde is voor een leven lang bewegen. Gymleraren proberen kinderen tijdens de gymles plezier te laten beleven en ze zo te stimuleren een leven lang te bewegen. Maar welke factoren beïnvloeden beweegplezier? Hoe meet je dit plezier? En hoe kun je het beïnvloeden? Onlangs ontving het lectoraat Bewegen in en om School (BioS) van de Hogeschool van Amsterdam (HvA), samen met diverse onderzoekspartners, een subsidie van zo’n € 300.000 van Regieorgaan SIA. Om in het onderzoeksproject 'Met een Glimlach de Gymles uit' antwoorden te formuleren op deze en andere vragen.

Pim Schaatsenberg

‘Landelijk haalt slechts 60 procent van de basisschoolkinderen de beweegrichtlijn van 60 minuten bewegen per dag’, vertelt projectleider Pim Schaatsenberg. ‘In grootstedelijke gebieden ligt dit percentage zelfs lager. In Amsterdam schommelt het bijvoorbeeld tussen de 25 en 40 procent. Kinderen bewegen dus simpelweg te weinig.’

Schaatsenberg studeerde zelf af aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) en werkte jarenlang als vakleerkracht Bewegingsonderwijs. Sinds het begin van dit jaar is hij docent-onderzoeker aan de ALO in Amsterdam. Binnen het lectoraat BioS richt hij zich op de onderzoekslijn Beter Leren Bewegen. ‘Uit het SALTO-onderzoek van onze collega’s van de Fontys Sporthogeschool bleek dat beweegplezier in de gymles het zit- en beweeggedrag van kinderen na schooltijd voorspelt’, vervolgt hij. ‘Kinderen die plezier hebben in de gymles zijn na schooltijd actiever. Maar wat maakt nu dat ze plezier beleven aan de gymles?’

Veilig pedagogisch klimaat

Het 2-jarige onderzoeksproject Met een Glimlach de Gymles Uit start in september 2023. Het is een samenwerking tussen zes Nederlandse ALO’s, met een adviesgroep bestaande uit: de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO), ALO Nederland, Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) en het Kenniscentrum Sport en Bewegen (KCSB). Oscar Scipio denkt gedurende het onderzoek mee vanuit de adviesgroep als adviseur primair onderwijs bij de KVLO. Scipio is naast zijn werk bij de KVLO actief als vakleerkracht Bewegingsonderwijs én coördinator van de Vakgroep Bewegingsonderwijs Almere.

Scipio: 'Vroeger werden gymlessen klassikaal georganiseerd. Dit zorgde voor onveilige situaties, vooral voor leerlingen die minder goed konden meekomen. Zij ervaarden hierdoor minder plezier in bewegen. De laatste jaren is er veel veranderd. Vakleerkrachten zijn enorm gericht op het pedagogisch klimaat in hun les: kinderen horen zich veilig te voelen, mogen dingen uitproberen, krijgen ruimte om ‘fouten’ te maken en worden gericht begeleid richting succesmomenten. Als docent kun je veel sturen. We verdelen een klas tegenwoordig vaak in groepen, zodat bijvoorbeeld niet iedereen naar je kijkt. Wanneer kinderen zich veilig voelen en succes ervaren, durven ze steeds een stapje verder te gaan. Vanuit het ‘lukken’, zie je vaak de glimlach ontstaan.’ Schaatsenberg: ‘Vanuit het gezichtspunt van de vakleerkracht Bewegingsonderwijs is het logisch om meerdere lessen te werken aan een bepaald leerdoel. Maar leerlingen geven aan dat gym daardoor ook saai wordt of te weinig uitdaging biedt. Tijdens dit onderzoeksproject analyseren we daarom, vanuit het kind, welke factoren in hun ogen bijdragen aan beweegplezier in de gymles.’

Oscar Scipio

Plezier meten en beïnvloeden

Bij het onderzoek zijn 18 basisscholen betrokken, verspreid over Nederland. Schaatsenberg: ‘In de eerste fase vragen we de kinderen uit groep 5 en 7 van de helft van de scholen een vragenlijst in te vullen. Daarna volgt een verdiepend interview met twee kinderen uit alle deelnemende klassen: één met lage en één met hoge bewegingsvaardigheden. We proberen, zo objectief mogelijk, inzicht te krijgen in het huidige beweegplezier.’ Scipio: ‘Dat wordt een uitdaging. Er zijn veel verschillen tussen kinderen. Kinderen die vaardig zijn, ervaren makkelijker succes in de gymles dan kinderen die minder vaardig zijn.’

De opbrengsten van het onderzoek worden gebruikt om samen met de vakleerkrachten Bewegingsonderwijs een meetinstrument te ontwikkelen waarmee zij het plezier van hun leerlingen kunnen monitoren. Het instrument wordt getest op de andere negen basisscholen. Scipio: ‘We geven docenten handvatten mee om het instrument te gebruiken in de praktijk. Hoeveel plezier hebben mijn leerlingen? En aan welke knoppen kan ik draaien om dat plezier te vergroten of ervoor te zorgen dat íedereen plezier heeft? Ik hoop dat dit instrument inzicht en handvatten biedt om proactief in te zetten op (meer) plezier voor álle kinderen.’

Schaatsenberg: ‘Al tijdens het onderzoeksproject zorgen we voor doorwerking naar de praktijk, onder andere met lezingen, workshops en publicaties. Aankomend vakleerkrachten Bewegingsonderwijs kunnen al tijdens hun opleiding met het instrument leren werken. Ons uiteindelijke doel is natuurlijk dat we alle kinderen inspireren om een leven lang met plezier te bewegen.’